De schildklier binnen de orthomoleculaire praktijk

donderdag 26-april-2018

De hoeveelheden T3, T4 en TSH in het bloed weerspiegelen niet altijd het effect van deze hormonen op het lichaamsweefsel. Bovendien blijkt ieder persoon unieke waardes te hebben binnen de HPT-as. Heeft een bloedwaardentest dan wel zin?

 

Deel 2: meten is niet altijd weten

 

Een complicatie bij het onderzoek naar het functioneren van de schildklier is dat de hoeveelheden T3, T4 en TSH in het bloed niet per se het effect weerspiegelen van deze hormonen op het lichaamsweefsel. Toch kunnen bloedtesten belangrijke informatie blootleggen. 

 

Een voorbeeld: als de receptoren voor T3 in een orgaan geblokkeerd zijn, dan kan T3 dat orgaan niet meer aanzetten tot de gewenste actie. Er ontstaan symptomen van hypothyreoïdie, maar in het bloed circuleert voldoende of zelfs te veel T3. In feite zijn de cellen dan T3-resistent geworden. Ook kan het zijn dat T4 niet voldoende in het actieve T3 wordt omgezet. TSH en T4 kunnen binnen de formele referentiewaarden vallen, terwijl er wel degelijk iets mis is met de schildklierhormonen. Bovendien wordt alleen vrij T4 en vrij T3 gemeten terwijl het grootste deel van het T3 en T4 gebonden is aan (transport)eiwitten in het bloed. Dit maakt het niet makkelijk om schildklierproblemen te diagnosticeren.

 

Aanvullende informatie wordt gekregen door het meten van de antistoffen tegen TSH-receptoren, TPO en Tg. Anti-TPO en anti-Tg (thyroglobuline) zijn bij Hashimoto en Graves verhoogd. Dat wil niet zeggen dat zij de ziekteverwekkers zijn, maar waarschijnlijk zijn zij een reactie van het lichaam op de schade die is ontstaan aan de schildklier [1].

 

Hormoon

Normaal

Struma

Graves

Hashimoto

TSH

0,4 – 4 mU/L

verhoogd

verlaagd

verhoogd

T4 (totaal)

64 – 154 nanomol/L

verlaagd

verhoogd

verlaagd

FT4 (vrij)

8 – 26 picomol/L

verlaagd

verhoogd

verlaagd

T3 (totaal)

1,2 – 3,4 nanomol/L

verlaagd

verhoogd

verlaagd

FT3 (vrij)

3 – 8 picomol/L

 

 

 

 

De referentiewaarden voor bloeduitslagen worden landelijk bepaald en regelmatig herzien. Voor meer informatie over de meest recente waarden, kijkt u op de website van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde (NVKC).  Verschillende laboratoria hanteren soms andere waarden. Hoewel er persoonlijke verschillen zijn in de waardes, deze zijn binnen de HPT-as sterk individueel bepaald (zie verderop bij ‘individueel setpoint’), toch geven ze een aardige eerste indruk van het functioneren van de schildklier.

 

Ook bij onze tweedaagse cursus Bloedwaardentesten besteden we veel aandacht aan referentiewaarden, (combinaties van) bloeduitslagen en hun interpretatie. Deze cursus organiseren we samen met onze kennispartner Natura Foundation.

 

Bepalen van de ochtendtemperatuur

Complementaire artsen hanteren soms een eenvoudige manier om het functioneren van de schildklierhormonen te onderzoeken: het bepalen van de ochtendtemperatuur. Deze geeft een indicatie voor het basaalmetabolisme. Is de temperatuur ’s morgens vóór het opstaan hoger dan normaal dan is het basaalmetabolisme verhoogd (tenzij er sprake is van koorts) en kan er sprake zijn van hyperthyreoïdie. Is de temperatuur lager dan normaal dan kan er sprake zijn van hypothyreoïdie. De temperatuur moet onder de arm worden gemeten, gedurende een aantal dagen achter elkaar.

 

Wel moet de kanttekening worden gemaakt, dat de schildklier ook reageert op het aanbod van voedsel. Bij chronische ondervoeding of chronisch diëten verlaagt de schildklier het basaalmetabolisme en daalt de lichaamstemperatuur; dit is een poging van het lichaam om energie te besparen. Voor het vaststellen van hypothyreoïdie kan de temperatuurmethode dus niet volstaan. Er zijn aanvullende gegevens nodig.

 

Subklinische hypothyreoïdie

Complementaire artsen hameren er ook al jaren op dat bij ‘gezonde’ waardes van T3 en T4 toch sprake kan zijn van schildklierproblemen: subklinische hypothyreoïdie. Daarbij is alleen het TSH enigszins verhoogd. Omdat T3 en T4 binnen de normale waardes vallen, werd subklinische hypothyreoïdie binnen de reguliere artsenpraktijk jarenlang over het hoofd gezien. Patiënten – vaak vrouwen – lijden aan aspecifieke klachten zoals vermoeidheid, depressieve gevoelens, vergeetachtigheid, afwijkingen in cholesterol en andere bloedlipiden. Ze hebben een verhoogde kans op hart- en vaatziekte. De klachten kunnen gepaard gaan met boezemfibrilleren en leiden tot osteoporose en dementie. Bij vrouwen in de vruchtbare leeftijd, kunnen er problemen zijn bij de ovulatie, de ontwikkeling van de baby en het verloop van de zwangerschap [2].

 

Tegenwoordig staan veel artsen (ook de reguliere) ervoor open om bij een verhoogd TSH in combinatie met een normaal T4 en klachten van depressie, vermoeidheid en risicofactoren zoals een verhoogde kans op hart- en vaatziekte gedurende 3 maanden een proefbehandeling met thyroxine (T3) te geven. Reageert de patiënt goed, dan kan de behandeling worden voortgezet [2].

 

Individueel bepaald setpoint

Overigens zijn die normale waardes binnen de HPT-as sterk individueel bepaald. Er is volgens Deens onderzoek zelfs sprake van een uniek setpoint dat verschilt van persoon tot persoon. Iemand kan bij zeer kleine afwijkingen van zijn setpoint al symptomen ervaren, terwijl zijn schildklierwaardes keurig binnen de normale waarden liggen. Dat individuele setpoint is bij de meeste mensen niet bekend, omdat er pas wordt gemeten als iemand met klachten bij de arts komt [3].

 

Verhoogde TSH-spiegels kunnen ook een goed teken zijn. Er zijn verbanden gevonden tussen een langer en gezonder leven en hogere TSH-spiegels in het bloed en normale niveaus van de schildklierhormonen. Men weet nog niet waarom dit verband er is, maar bij kinderen van honderdjarigen, heeft men gezien dat de TSH-afgifte hoger ligt dan bij kinderen van ouderen die een normale leeftijd bereiken. Hun metabolisme in rust is vergelijkbaar. Dus een verandering in het metabolisme is niet de reden dat ze langer leven (uit ander onderzoek bij dieren naar calorische restrictie is bekend dat leven op een laagcalorisch dieet het basaalmetabolisme verlaagt en levensverlengend werkt). Onderzoekers denken dat dit een ‘onbedoelde’ gunstige bijwerking is van het gen dat codeert voor relatief hoge TSH-spiegels [4].

 

Bijzonder: rT3

Een heel klein deel (0,9%) van het T3 dat door de schildklier wordt gemaakt heeft een andere ruimtelijke oriëntatie (het is een isomeer van T3). Omdat het chemisch identiek is, maar ruimtelijk anders, wordt het reverse T3 genoemd (of rT3). De functie van rT3 in het lichaam is nog niet geheel opgehelderd. Er zijn verschillende condities die men heeft kunnen relateren aan verhoogde spiegels rT3, zoals boezemfibrilleren, diabetes type 2, pancreatitis en anorexia nervosa [5]. Maar ook mensen die een extreem hoge leeftijd bereiken (honderdjarigen) blijken over hoge rT3-spiegels te beschikken [6].

 

Maar wat is de functie van rT3? Daar is op dit moment nog weinig onderzoek naar gedaan. Wel zijn er interessante hypotheses die het zeker verdienen nader onderzocht te worden. Zo blijkt bij aanhoudend verhoogde rT3-gehaltes de stofwisseling steeds verder af te remmen; mogelijk gaat het hier om een spaarstand die overlevingsvoordelen heeft opgeleverd. rT3 kan dan gezien worden als  ”overwinteringshormoon“: een laatste mogelijkheid om in tijden van gevaar energie te sparen en daardoor te overleven. Dit mechanisme zou tijdens onze evolutie levens gespaard kunnen hebben van onze voorouders die geconfronteerd werden met hongersnood. Nu we tegenwoordig in overvloed leven, bestaat deze noodzaak niet meer.

 

Over twee weken leest u meer over de schildklier binnen de orthomoleculaire praktijk in het derde deel van deze reeks: “Voorkomen en genezen”.

 

Literatuur

1. Schildklier.nl, website van Schildklier Organisatie Nederland (SON)

2. Corssmit EPM, Wiersinga WM, Subklinische schildklierfunctiestoornissen, Ned Tijdschrift v Geneeskunde, juni 2003

3. Andersen S, Pedersen KM, Bruun NH, Laurberg P. Narrowindividual variations in serum T(4) and T(3) in normal subjects: a clue tothe understanding of subclinical thyroid disease. J Clin Endocrinol Metab 2002;87:1068-72.

4. Jansen SW, Akintola AA, Roelfsema F, et al, Human longevity is characterised by high thyroid stimulating hormone secretion without altered energy metabolism. Sci Rep. 2015 Jun 19;5:11525.

5. Jakowczuk M1, Zalas D1, Owecki M1. Permanent atrial fibrillation in heart failure patients as another condition with increased reverse triiodothyronine concentration. Neuro Endocrinol Lett. 2016 Sep;37(4):337-342.

6. Magri F, Muzzoni B, Cravello L, Thyroid function in physiological aging and in centenarians: possible relationships with some nutritional markers. Metabolism. 2002 Jan;51(1):105-9.